29 januari 2015

De nare bijsmaak van Aboutalebs’ ‘Rot toch op’

“Je m’appelle Ahmed Aboutaleb, je suis le maire de Rotterdam. Ce soir, je suis Parisien, je m’appelle Charlie.” Deze woorden die Charlie Aboutaleb tot de burgemeester van Frankrijk richtte, zijn de hele wereld over gegaan en hebben hem veel aanzien en respect opgeleverd. En terecht. Want hij stond er. En hij gaf uiting aan de gevoelens van velen, toen iedereen met hart voor de democratie en de menselijke waarden diep gekrenkt werd door de aanslag in Parijs. Hij stond er, zoals het een burgervader betaamt.

Onze burgemeester kan het goed verwoorden. Authentiek. Zo ook toen hij zijn verontwaardiging uitsprak. Het kwam uit zijn tenen, zei hij later zelf: “Rot toch op.” En het is ook zo, want als je er niet tegen kunt dat er in een blaadje grappen, hoe kwetsend ook, worden gemaakt en je antwoordt met een Kalasjnikov… “Rot toch op!” Ik zeg het met de woorden van burgemeester, zoals iedere Rotterdammer het vaak net zo zegt. Toen ik die walgelijke beelden zag heb ik me zelfs nog wel grover uitgelaten.

Bijsmaak
Maar dat ‘Rot toch op’ wordt nu wel tot vervelens toe herhaald in nieuwsitems en tijdens bijeenkomsten waar de burgemeester aan deelneemt. Het is een eigen leven gaan leiden. Het lijkt de boodschap te overstijgen, het lijkt een eigen betekenis te hebben gekregen. Nee, nu moet zelfs worden uitgelegd dat het Rotterdamse ‘Rot toch op’ verschilt van ‘Oprotten!’ en zelfs dat niet bedoeld wordt dat iedere niet-westerling zijn heil maar elders moet zoeken. De uitspraak heeft een bijsmaak gekregen. En die bijsmaak is niet goed.

Een bijsmaak die veel Moslims proeven. Op het werk, in de moskee en bij m’n vrienden. De bijsmaak dat zij verbijzonderd worden, de bijsmaak dat zij zich zouden moeten verantwoorden, de bijsmaak dat zij in de verkeerde hoek zouden zitten. En het is verdrietig dat dit gevoel dan soms juist onder de meest geëngageerden voorkomt.

Bescherming
Ik stond daar, evenals zo velen, op het Plein 1940. Ik was geschokt. En boos. En verdrietig. Geëmotioneerd heb ik daar ervaren hoe onze burgemeester ook mijn emotie kon verwoorden. En hardgrondig was ik het met hem eens toen hij scherp stelde dat wij de grenzen van onze democratische verworvenheden moeten beschermen, omdat het ook mij bescherming biedt. De vrijheid om als moslima mijn geloof te kunnen belijden, zoals ook anderen hun geloof belijden of juist niet.

Nu, na de emotie, na het uitspreken van onze afschuw, na benoemd te hebben en een streep te hebben getrokken, moet wel de volgende fase aanbreken. Nu moeten we het hebben over wat we doen om radicalisering van jonge Rotterdammers tegen te gaan. Wat doen wij om te voorkomen dat kwetsbare jongeren in handen vallen van ronselcriminelen? Wat doen we om een keihard ‘Nee’ te formuleren tegen alle vormen van intolerantie? Wat doen we om te voorkomen dat we te lang in wij/zij blijven hangen? Want ook daar gaat het om: wij laten ons toch niet gek maken?

En dat is voor mij zoveel belangrijker dan elke keer terug te komen op dat ene zinnetje. Het deed het goed in de media, het maakte de tongen los maar nu leidt het af van de hoofdzaak en draagt het niet meer bij. Nu is het over, nu houdt het op. Hou toch op! Laat ons het hebben over de echte strijd: de solidariteit.

Via Joop.nl.